Het geestelijke in de kunst
Met een nawoord van Marty Bax
Wassily Kandinsky’s Het geestelijke in de kunst (1911) was direct een enorm succes. Het ‘boekje’, zoals hij het zelf noemde, beleefde maar liefst drie drukken binnen een jaar. Kandinsky’s verhandeling vat samen waarover onder kunstenaars in heel Europa al sinds het Franse symbolisme werd getheoretiseerd. Daarom werd het grif gelezen én gebruikt als inspiratiebron voor nieuwe artistieke experimenten.
Het geestelijke in de kunst gaat over de werkelijkheid áchter de zichtbare werkelijkheid. Over de verborgen verbinding tussen zintuiglijke ervaringen. Over de picturale en gevoelsmatige relatie tussen kleur, vorm en lijn. En over het belang van de artistieke expressie van de onzichtbare, spirituele kant van de natuur en het leven.
Aan de hand van de beschrijving van vormen en kleuren, verduidelijkt met schetsen en grafiek, probeert Kandinsky te verklaren hoe deze elementen inwerken op het menselijk gemoed. De kunstenaar moet, gedreven door ‘innerlijke noodzakelijkheid’, de verborgen krachten van die beeldelementen in zijn werk tot leven wekken.
Kandinsky liet zich vooral inspireren door de muziek en ontleende daaraan nieuwe benamingen voor een kunstwerk: impressie, improvisatie en compositie. Daarmee wilde hij benadrukken dat de kern van alle goede kunst abstract was, net zo abstract als muziek.
‘
Waarom een nieuwe uitgave? (…) Omdat de nieuwe vertaling door Hans Driessen beter leesbaar is dan de oudere vertaling en omdat de uitgave van Vantilt er geweldig uitziet.’
De Nederlandse Boekengids