Het dagelijkse leven van de vrouw van Lodewijk XIV
Op vrijdag 20 februari verscheen De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV. Madame de Maintenon (1635-1719) van Hans Bots en Jan Schillings. Hieronder vindt u een fragment uit dit boek, dat laat zien hoe een dag uit het leven van Madame de Maintenon er uit zag.
Het dagelijkse programma van Mme de Maintenon, een leven in dienst van de koning
Deze herhaalde bezoeken van de koning bepalen volledig het dagritme van Mme de Maintenon. Hierover spreekt ze heel open in een door haar zelf opgetekend onderhoud met Mme de Glapion uit 1705. Zij staat iedere ochtend om zes uur op, gaat vervolgens naar de mis in de kapel van het kasteel op een vroeger tijdstip dan de koning zelf, die pas later op de ochtend de mis bijwoont. Vanaf half acht in de ochtend tot het moment dat de koning haar zijn eerste bezoek brengt, voordat hij zich naar de kapel begeeft, ontvangt Mme de Maintenon voortdurend bezoek, eerst van de koninklijke artsen die over haar gezondheid waken, dan van een minister, een bisschop, of anderen die via haar bemiddeling iets van de koning gedaan proberen te krijgen. Regelmatig laat de koning na 1712 ook zijn middagmaal opdienen in het appartement van Mme de Maintenon, wanneer hij dus niet in het openbaar en ten overstaan van een steeds wisselend aantal bezoekers dineert. Na het diner gaat de koning vaak op jacht. Mme de Maintenon heeft dan enige uren tijd voor zichzelf en haar vertrouwde vrienden en relaties. Op sommige dagen staat het haar vrij zich enkele uren op Saint-Cyr terug te trekken, maar dat is alleen maar mogelijk als de koning haar dat uitdrukkelijk heeft toegestaan. Pas na de jacht, tegen de avond, eist de koning haar opnieuw op. In het verslag van Mme de Maintenon luidt het als volgt:
“Wanneer de koning terug is van de jacht, komt hij bij me: de deur wordt dan gesloten en niemand komt dan zomaar binnen. Dan ben ik alleen met hem. Als hem wat dwarszit, moet ik dat opvangen: de dingen waarover hij bedroefd is, zijn lichamelijke klachten; soms is hij daarbij tot tranen toe bewogen, zonder daaraan iets te kunnen doen, of voelt hij zich slecht. Hij heeft dan niets te missen. Dan komt een minister binnen die vaak slecht nieuws brengt. De koning gaat daarna aan het werk en als hij wil dat ik aan dat gesprek deelneem, laat hij mij dat expliciet weten, en als dat niet het geval is, ga ik op een andere plek in de kamer zitten. Daar doe ik dan vaak mijn middaggebed gedurende een half uur. Als de koning wil dat ik hoor wat er gezegd wordt, kan ik daar niets tegen doen. Soms hoor ik dan dat de zaken slecht gaan, wanneer een bode komt met slecht nieuws; dat alles grijpt me heel sterk aan en houdt me ’s nachts uit de slaap.
Terwijl de koning zo nog aan het werk is, wordt mijn avondmaal opgediend, maar het overkomt me niet één keer in de twee maanden dat ik rustig kan eten. Nu eens is de koning alleen of droevig gestemd, dan weer vraagt hij me als hij het werk met minister Chamillart klaar heeft, om mijn maaltijd snel te beëindigen. Het komt ook voor dat hij me nog iets wil laten zien, zodat ik me altijd moet haasten. […] U begrijpt dat het voor mij dan al laat is; ik ben immers al vanaf zes uur in de ochtend op, zonder even tot rust te zijn gekomen. Ik ben dan echt moe en moet geeuwen en bovenal begin ik te merken dat de leeftijd me parten speelt. Uiteindelijk ben ik zo moe dat ik tot niets meer in staat ben. De koning merkt dat op en zegt soms: ‘U bent wel moe, nietwaar? U moet gaan slapen.’ Ik ga dan naar mijn bed en mijn kamermeisjes komen me uitkleden, maar ik voel dat de koning mij nog wil spreken en dat hij wacht tot deze het vertrek weer hebben verlaten. […] Ik lig dan eindelijk in mijn bed en de koning komt dichterbij en zet zich naast mij neer aan mijn hoofdeinde.”
En Mme de Maintenon vervolgt haar relaas met de verzuchting dat de koning absoluut niet beseft dat zij op dit late uur alleen nog maar snakt naar rust en een warm bed en dat hij niet in staat is zich ook maar een enkel ogenblik in haar situatie te verplaatsen:
“De groten der aarde zijn onvergelijkbaar met gewone stervelingen: ze hoeven zich nooit in te houden en beseffen zelfs niet dat anderen dat wel doen, laat staan dat ze hun daarvoor dankbaar zouden zijn. Ze zijn er namelijk zo aan gewend dat alles gebeurt met het oog op hun wensen dat ze dat niet meer in de gaten hebben of er acht op slaan. Soms was ik zo verkouden dat ik bijna stikte in mijn hoesten. M. de Pontchartrain, die me helemaal rood zag aanlopen, zei dan tegen de koning: ‘Maar ze kan niet meer, moeten we niet iemand roepen?’
De koning blijft zo bij mij op de kamer totdat hij zelf gaat souperen. Ongeveer een kwartier voor dat souper komen de kroonprins en de duc en de duchesse de Bourgogne naar mijn kamer. Om tien uur of om kwart over tien verlaat iedereen mijn kamer. Dat is in het kort hoe mijn dag eruitziet en dan pas ben ik eindelijk alleen en kan ik tot de rust komen die ik zo hard nodig heb, maar vaak zijn de ongerustheid en de vermoeidheid te groot om rustig te kunnen slapen.” (Th. Lavallée, Lettres historiques et édifiantes, o.c., p. 163-166).
Deze beschrijving die zij zelf van haar dagritme in Versailles heeft gegeven, bevestigt nogmaals dat de privacy van Mme de Maintenon tot een minimum is beperkt en dat zij deze pas hervindt op het moment dat de maître d’hôtel, rond tien uur ’s avonds, gewapend met zilveren staf en met luide stem komt aankondigen dat het vlees voor het souper van Zijne Majesteit staat opgediend en wanneer de leden van de koninklijke familie die met de koning aan tafel mogen aanzitten haar een goede nachtrust hebben toegewenst.