Vergeten te bestaan
Echte fictie en het fictieve ik
Aan het slot van de roman Niebla van de Spaanse schrijver Miguel de Unamuno legt de hoofdpersoon een bezoek af aan de schrijver van het boek. Dat is in de verhalende literatuur niet ongewoon. Zelfs Pinkeltje zocht in de gelijknamige kinderboeken al regelmatig de auteur op om zijn avonturen met hem te bespreken. Omgekeerd liet Cervantes zijn Don Quichotte ontdekken dat hij – voortgekomen uit de cultus van het boek – op zijn beurt de held van een boek geworden was. Werkelijkheid en literaire fictie lopen in elkaar over. Wat is de verhouding tussen die twee? Het draaipunt daarvan ligt in het lezende subject. Unamuno’s held zegt dat hij door het kunstwerk wordt bevrijd van het besef te bestaan. In het lezen is de werkelijkheid van het boek echter dan die van het wereldse ‘ik’. Is dat alleen maar het geval zolang het boek niet is dichtgeslagen?
In Vergeten te bestaan betoogt Ger Groot, aan de hand van het denken van Sartre, dat ook het alledaagse ‘ik’ alleen op kunstmatige wijze bestaat. Descartes’ cogito ergo sum is slechts een constructie. In werkelijkheid bestaat het ‘ik’ in de fysieke wereld op dezelfde wijze als tijdens het lezen in de wereld van het boek. Deze structurele overeenkomst maakt het mogelijk dat wij de romanwereld als echt ervaren en dat deze met de ‘ware wereld’ één geheel vormt.