Justinus de Beyer (1705-1772)

Een geletterd Nijmeegs Magistraat

€ 10,00
Leverbaar 2-9-'21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
In winkelmand

ISBN 9789460045004, rijk geïllustreerd, 320 pagina’s

Justinus de Beyer (1705-1772)

Een geletterd Nijmeegs Magistraat

Auteur(s): Hans Bots en Eugénie Bots-Estourgie

Prijsverlaging van 24.90

voor 10,-

 

Justinus de Beyer (1705-1772) was een telg uit een adellijk Gelders geslacht waaruit verscheidene regenten zijn voortgekomen die te Nijmegen het ambt van schepen en burgemeester vervulden. Na een gedegen opleiding in de humaniora en een rechtenstudie te Utrecht maakte Justinus de Beyer een “grand tour” door verschillende Europese landen. Eenmaal terug in Nijmegen leidde hij aanvankelijk een ambteloos bestaan: naast het beheer van het familiebezit, wijdde hij zich volledig aan de Muzen. Wel onderhield Justinus steeds een uitgebreide correspondentie met zijn geletterde relaties. Als journalist van een Franstalig tijdschrift leverde hij een bijdrage aan de verspreiding van verlicht gedachtegoed.

In 1743 besloot Justinus alsnog deel te gaan uitmaken van het stedelijk bestuur te Nijmegen. Tot zijn overlijden in 1772, vervulde hij in zeven verschillende jaren het ambt van eerste burgemeester. In deze periode zette hij zijn intellectuele activiteiten voort. Tegelijkertijd raakte hij soms ook verstrikt in de intriges van de regentenwereld.

 

Hans Bots (1940) is emeritus hoogleraar van de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij publiceerde over allerlei aspecten van de Republiek der Letteren en verzorgde vanuit het Collège de France in Parijs als eerstverantwoordelijke de uitgave van de correspondentie van Mme de Maintenon (11 delen, Paris 2009-2017)

Eugénie Bots-Estourgie (1946) was directeur van Notre Dame des Anges te Ubbergen. Zij werkte aan de correspondenties van André Rivet en Johannes-Fredericus Gronovius en sinds 2006 publiceerde zij samen met haar echtgenoot verschillende delen van de correspondentie van Mme de Maintenon.

‘Het boek levert een bijdrage aan de geschiedenis van de stad Nijmegen, maar is tevens interessant voor de Europese cultuurgeschiedenis van de 18e eeuw.’