De weifelende ezel
Over Vlaamse identiteit en Nederlandse poëzie
In de Lage Landen wordt ze wel gezien als de moeder aller kwesties: of de literatuur uit dit taalgebied een geheel is, of dat de Vlaamse en de Nederlandse literatuur gescheiden grootheden zijn met een eigen ontwikkeling. Joris Janssens bekijkt die vraag voor één genre, poëzie, en zet ze in een historisch perspectief. Talloze, vaak obscure en verzuilde tijdschriftjes uit het begin van de twintigste eeuw twistten over de nationale identiteit van literatuur. Tegenwoordig amper nog bekende Nederlandse gedichten raakten gevoelige zenuwen, radicale opvattingen binnen en buiten de Vlaamse Beweging vloeiden eruit voort. Literatuur haalt kennelijk basale ideeën naar boven over wie wij zijn en hoe en waarom wij handelen. Toch is het ‘nationale karakter’ van een literaire tekst geen vanzelfsprekendheid. Het is niet verheven boven het polemisch gewoel van elke dag en dat maakt beelden van onze identiteit breekbaar, buigzaam en soms inconsistent. Zo werpt De weifelende ezel over de clichés inzake ‘de’ Vlaming en ‘de’ Nederlander een uniek licht. Ze blijken flexibele argumenten in een strijd om aanzien.
Omdat die stereotypen zich tevens buiten het domein van de poëzie voordoen, geeft Janssens tegelijk inzicht in het bredere vertoog over de Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking en integratie. Hij levert daarmee een opmerkelijke bijdrage aan de literaire geschiedschrijving in de Lage Landen tot aan de dag van vandaag, op een manier die ons actuele oordeel prettig relativeert én die spelenderwijs een schat aan nieuw materiaal uit de eerste hand verstrekt.