Alleenspraak
‘Ik ben niet zo dol op ik – ook niet als die ik een ander is – want ik geloof niet zo in ik. Schrijvers die hun hele ziel en zaligheid op tafel denken te leggen, bedriegen of zichzelf, of hun omgeving. En schrijvers die denken dat hun lezers juist het persoonlijke, onverwachte, unieke ontboezemende in hun tekst interessant vinden, maken een misschien nog wel tragischer vergissing in hun zelfoverschatting: als lezers al iets interessant vinden, is het wat ze van zichzelf terug (denken te) zien.’ Essayist en criticus Jos Joosten is meteen aan het begin van zijn opstellenbundel Alleenspraak nogal stellig in zijn twijfel aan de romantische opvatting van het unieke individu. En toch is Alleenspraak een zeer persoonlijk boek geworden. Als er een rode draad gezocht moet worden in deze verzameling beschouwingen, dan ligt die – paradoxalerwijs – juist ergens op het gebied van de eigen identiteit. De auteur zoekt naar datgene wat hem bindt met zijn woonplaats, zijn varende voorouders en de provincie waarin hij woont; hij onderzoekt wat hem bezighoudt als poëzielezer en als criticus en hij beschouwt, in het slotdeel van het boek, zowel zijn plaats buiten als, uiteindelijk, toch weer binnen de katholieke kerk. Alleenspraak toont zowel een boze polemist als ingetogen zoeker, een cynicus en bewonderaar – tegen de achtergrond van een wel zeer bonte stoet publieke figuren, vanaf de kerkvader Augustinus tot aan Frank Boeijen.