Muziek tussen hemel en aarde
De wereld van het Gregoriaans
Het Gregoriaans is de oudste muziek van West-Europa die bewaard is gebleven. Het heeft zich, tijdens de barre eeuwen van de Grote Volksverhuizing, ontwikkeld uit elementen die het christendom aan de synagoge ontleende, en kreeg gestalte in de kloosters en zangcolleges van Rome. Zoals wij het nu kennen, werd het – vanaf de negende eeuw – op schrift gezet in het rijk van de Karolingers, waar vooral de koorschool van Metz internationale faam had verworven. Het notenschrift kwam nog maar juist op tijd: de Germaanse inbreng leidde tot een koerswijziging in de Europese muziekgeschiedenis, waardoor het zuidelijke en zelfs nog half-oosterse Gregoriaans geleidelijk geïsoleerd kwam te staan.
Het is vreemd dat over de muzikale cultuur van die donkere eeuwen in onze taal eigenlijk geen goed handboek te vinden is. Misschien was het wachten op een tijd als de onze, waarin we het Gregoriaans in een ander perspectief kunnen zien: meer als cultureel erfgoed dan als verplicht bestanddeel van een rooms-katholieke eredienst waarmee niet iedereen binding heeft.
In het eerste, grootste gedeelte van dit boek wordt met forse, zekere streken een portret geschilderd van die lange eeuwen waarin de onwereldse, naar binnen gerichte gezangen van het Gregoriaans zijn ontstaan. In het tweede gedeelte wordt, toegelicht door muziekvoorbeelden in moderne transcriptie, een ook voor geïnteresseerde leken toegankelijke schets gegeven van de opbouw en de structuur van het Gregoriaans.
Het boek verscheen oorspronkelijk in 1981. Etty Mulder verzorgde een nieuwe inleiding.