Oudheid als ambitie
De zoektocht naar een passend verleden, 1400-1700
De late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd (ca. 1400-1700) vormden bij uitstek perioden waarin veel veranderingen plaatsvonden, maar er tegelijkertijd een grote behoefte was aan nieuwe autorisatie op basis van de geschiedenis. Het ging hierbij niet om een romantische terugblik op het verleden, maar men leidde autoriteit af uit anciënniteit. Ouderdom was macht en werd als argument gebruikt om aanspraken te maken op privileges en grondgebieden.
Vorsten, staten en steden in heel Europa onderbouwden hun ambities met (ware of valse) historische argumenten. Men ging naarstig op zoek naar voorouders uit de antieke wereld of een ander glorieus verleden dat evengoed tot de oudheid werd gerekend.
Het uitdragen en visualiseren van de eigen lokale of regionale geschiedenis werd daarom als een belangrijke taak van literatuur, beeldende kunsten en architectuur beschouwd. Als bronnen werden niet alleen de klassieke schrijvers gebruikt, maar ook middeleeuwse kronieken, lyriek van de minnezangers, (echte en vervalste) inscripties en archeologische voorwerpen, en bovendien ruïnes uit allerlei periodes die men veelal op een creatieve manier interpreteerde. Monumentale gebouwen, of de resten daarvan, golden bij uitstek als bewijs van de grootsheid en ouderdom van de voorouders.
‘Zo’n boek waarvan je al jaren hoopt dat iemand het schrijft.’
Jona Lendering
‘
Herkenbare zoektocht naar een passend verleden.’
Th. von den Dunk, de Volkskrant